Inpakken

De massale verhuizing naar de stad is vorige week op gang gekomen. Het laatste weekend in augustus vertrekt de rest van de datsjinki’s. De vrijdagavondtrein was al een stuk leger, ‘s zaterdag middag ligt het centrum van Viritsa er wat verlaten bij, de vuilnishopen langs de weg zijn opgeruimd, het lawaai van de vakantiekampen is verstomd, de laatste barbecues vinden plaats.

Het was de zomer van de grote veranderingen. Natasha was met Vera en Kolja drie maanden in de datsja, ik kwam alleen in de weekenden. Natasha’s moeder was voor het eerst sinds 1958 niet aanwezig, haar gezondheid laat het niet meer toe. Als ik ‘s ochtends vroeg langs haar veranda aan de voorkant van huis (wij slapen aan de achterkant) loop, besef ik dat er iets niet klopt. De deur zit op slot, de leunstoel waarin ze elke dag zat te lezen is onbezet. In december werd ze getroffen door een hersenbloeding en is in een paar maanden tijd geheel hulpbehoevend geworden. In het begin van het jaar hadden we een griezelige conversatie over afscheid nemen, haar naderende dood. In april hadden we ons laatste gesprek over de geboorte van Vera. Niet lang daarna verloor ze ook haar spraakvermogen. Daarna fungeerde ik alleen nog maar als radio. ‘s Avonds vertelde ik haar alle verhalen over Kolja, Vera, Natasha, de tuin, de datsja, de komkommers die maar niet wilden groeien. Sinds enkele weken herkent ze me alleen nog maar, zelfs de verhalen lijken niet meer tot haar door te dringen. Als ik haar appartement betreed zie ik dat ze haar blik op het witte plafond gefixeerd heeft. Het lijkt wel of ze deels al daar vertoeft.

Ook waren Andrej, Galja, Asja en Vladic, onze buren afwezig. Aanvankelijk zou een bijkeuken aan hun datsja worden gebouwd. Tijdens een storm stortte echter het zolderdak in, even later bleek dat het fundament onder de overgebleven benedenverdieping zo verrot was, dat het beter was om maar gewoon helemaal opnieuw te beginnen. Aan het eind van de zomer staat er een half afgebouwde bijkeuken en het geraamte van het nieuwe huis. De eerste bouwploeg is vervangen, de nieuwe groep, afkomstig uit Tzazikistan heeft als handicap dat ze geen ervaring hebben met bouwen. Om de dag komt de architect langs om uit leggen hoe er verder gewerkt moet worden.

Zaterdagochtend besluiten we om het inpakken tot morgen uit te stellen en vandaag wat leuke dingen te doen zoals de laatste augurken te potten en rabarberjam te maken. Kolja en ik gaan naar de buurtwinkel en zien dat de afvalverzamelplaats niet alleen eindelijk opgeruimd is maar zelfs geheel is opgeheven. Een stukje bos is aangekocht en de nieuwe eigenaar heeft klaarblijkelijk geen behoefde aan vuilcontainers voor zijn deur. De dichtstbijzijnde afvalbakken bevinden zich is nu op de T-kruising tegenover winkel.

Later op de middag gaan Kolja en Natasha paddestoelen zoeken, ik blijf met Vera achter, die net in slaap gevallen is. Na vijf minuten wordt ze al wakker. Ik loop rondjes met haar door de tuin, geef haar appelsap te drinken, speel met haar in de slaapkamer en zing liedjes voor haar. Ze vindt alles best, zolang ze maar niet terug in de kinderwagen hoeft. Na een uurtje komen Natasha en Kolja terug, net op tijd want Vera begint nu echt honger te krijgen.

Zondag, na de Engelse les, dringt het besef tot ons door dat we het niet langer kunnen uitstellen. Allereerst maken we een selectie van onze kleren, de oude rommel laten we achter in de datsja, alles wat nog enigszins als kledingstuk aangemerkt kan worden nemen we mee terug. In een sneltreinvaart pakken we de Hollandse verhuisdozen in met kleding, beddengoed, boeken en potten augurken, kersen-, aardbeien- en rabarberjam. Dertig potten, geen gek resultaat als je bedenkt hoe slecht de zomer was.

Na de vloeren gedweild te hebben richt ik me op het verstopwerk. Ik haal de tuinslang op uit de put en verstop hem op zolder. Hetzelfde doe ik met bestek, borden, glazen, theekopjes. Tenslotte begraaf ik de fietsen onder kastdeuren, tapijten, planken, kortom alle rommel die ik op zolder kan vinden.

Hierna begint een tijdrovender karwei: de inbraak preventie. Van de zolder breng ik de hoofdeinden van enkele oude ledikanten naar beneden. Ik plaats ze in de vensterbank in de keuken en knoop ze met ijzerdraad aan elkaar en aan het buitenraam. Daarna sleep ik het zware binnenraam van de veranda en zet het op zijn plaats en timmer het met een paar flinke spijkers vast. Over de keuken hoeven we ons geen zorgen meer te maken, over de andere zwakke plaats, onze veranda, des te meer. Hier zijn geen dubbele ramen waar je een traliewerk tussen kunt zetten. Uiteindelijk besluit ik om een handvol planken verticaal en horizontaal vast te timmeren.

De verandadeur bezorgt me de grootste hoofdbrekens, die breek je zo open met een bijl of een koevoet. Na lang peinzen krijg ik een idee. Met een koevoet wrik ik twee flinke spijkers, die al in de sponningen boven en rechts van de deur zaten, een beetje los, klem er een ijzeren kachelpook tussen en sla de spijkers krom met de kop in het hout. Ik test het resultaat, hoe hard ik ook duw, de deur is niet in de beweging te krijgen. Dan komt Kolja binnen rennen en vraagt waarom ik uitgerekend de kachelpook van Andrej gebruikt heb, ik had gemakkelijk eentje van ons kunnen gebruiken, we hebben er tenslotte drie. Pas dan dringt tot me door dat Andrej inderdaad wat spullen bij ons gestald had uit angst voor inbrekers. Ik haal vertwijfeld mijn schouders op en zeg Kolja dat Andrej de pook op zijn vroegst toch pas volgende zomer nodig heeft.

Natasha vraagt me op de worstjes te letten, omdat ze door Vera in beslag genomen wordt. De pan is zo vol, elke keer als ik roer valt er een gebakken aardappel schijfje overboord op de pas geboende vloer, de vijfde keer lanceer ik een saucijsje dat sissend onder de kachel verdwijnt. ‘Blien!’ (pannenkoeken!), een verbastering van een heel lelijk scheldwoord) roep ik overdreven hard en driftig uit. Kolja, die vlak naast me stond, vlucht, in de veronderstelling dat ik kwaad op hem ben, de keuken uit. Als ik weer een beetje bedaard ben zoek ik hem op, bied mijn excuses aan en vertel hem dat ik helemaal niet boos op hem ben maar op mezelf.

Na het avondeten kunnen we drie kwartier rustig zitten alvorens ik naar de trein moet. Het afscheid is merkwaardig, niet tot vrijdag in de datsja, maar tot morgen in de stad. Onderweg naar het station schijnt de zon, ik heb heet in mijn colbertje. De zomer waarin alles anders was is ten einde.