Het allerlaatste datsja uitje van 2004

Begin november houdt de herfst nog even aan, het kan mij geboren koukleum niet lang genoeg duren. Het is nat, goor en winderig zoals een Rotterdamse winter. De dagen worden almaar korter, ieder moment kan de vorst zijn intrede doen.

Zondagochtend sleep ik allerlei sloophout hout uit Andrej's tuin om mijn perkjes te omranden. Het nieuwe huis van Andrej is bijna klaar, alleen de bijkeuken moet nog dicht gemaakt worden en het oude huis dat van voor de oorlog stamt, dient nog afgebroken te worden.

Ik kon helemaal tot rust, totdat Natasha en Kolja me er op wijzen dat we vandaag een huisje voor Kolja zouden bouwen. Met tegenzin ga ik weer naar de tuin van de buren om wat gebruikte spaanplaten uit de afvalberg te halen. We meten de wanden op en tekenen ze op de platen af. Al gauw blijkt dat het geen doen is om ze met een handzaag op maat te maken. Van Andrej's werkers leen ik de motorzaag, maar krijg hem niet aan de praat. Ik vraag om een instructie. Beide knopjes te gelijk indrukken luidt deze. Dan is het fluitje van een cent. We timmeren de platen aan het skelet vast en maken een vloertje van dikke planken. De buurman slaat ons nerveus gade. Wat wordt er zo vlak bij zijn tuin gebouwd? Om hem gerust te stellen voeg ik hem toe dat we geen toilet, maar een huisje voor Kolja construeren. Een nog bezorgdere blik valt mij ten deel.

Tegen het avondeten is het bouwsel klaar. Inmiddels is Andrej gearriveerd, we kunnen met hem naar de stad meerijden. Ik zit op de achterbank met Vera op schoot en Kolja naast me. We rijden binnendoor op onverlichte landweggetjes. Andrej rijdt voortdurend met de mistlampen aan. We hebben enkele tientallen meters zicht: weg met aan weerszijde bomen en daarachter begint het grote niets.

Reprise zondag 14 november

's Middags haalt Andrej Kolja en mij thuis op. Vorig weekend ben ik vergeten het douchereservoir leeg te laten lopen, de koelkast te ontdooien en het vuile beddengoed mee te nemen. Tegen halfzes arriveren we, op de tast maak ik het slot van de buitendeur open. Kolja en ik verzamelen de lakens en de slopen en gaan naar de douche. Tot mijn schrik is het douchehuisje niet afgesloten, sterker nog en zelf geen opgebroken slot te bekennen, tevergeefs zoeken we de grond af bij het schaarse licht van het olielampje. Ik ben buiten zinnen, we zijn nog maar nauwelijks vertrokken of er wordt al ingebroken. Tot mijn verbazing is er slechts een zinken emmer en wat gereedschap ontvreemd.

De moer van de wateropslag zit vastgeroest, door mijn wilde gedraai wordt de kop van de moer steeds ronder. Ik wijt het aan de diefstal van de tang. 'De klote alcoholisten, ratten zijn het', scheld ik hardop. In een heldere onderbreking van mijn driftbui probeer ik de moer met een fietssleutel los te draaien, een gunstige ingeving, want in een handomdraai draai ik hem los. Het ijskoude water spuit uit de ketel, ik ben te verbouwereerd om iets te doen en wordt op een zeer verkwikkend bad getrakteerd. Nu ben ik werkelijk razend, zelfs Kolja schrikt ervan.

Binnen kleed ik me om en bedenk dan dat ik het bassin altijd eerst leeg liet lopen en pas daarna de schroef verwijderde zodat het laatste restje water weg kon stromen. Als we op het punt staan om te vertrekken, leg ik de werkers met veel misbaar uit dat de douche is opengebroken en dat er een emmer is gepikt. Een van de mannen kijkt me verbaasd aan en zegt, 'wist je dan niet dat je vrouw ons vorige week de sleutel heeft gegeven, we hadden de zinken emmer nodig, voor de zekerheid hebben het slot binnen opgeborgen?'