Toch nog winter

De wekker gaat om zeven uur ‘s ochtends, zoals altijd loop ik wat onvast de keuken in. Een verschrikkelijke kou komt me tegemoet. Op de tast doe ik het keukenraam dicht. Min tien werd er gisteren voorspeld, het is nu echt winter. Voorzichtig hoopte ik erop dat de echte kou dit jaar Petersburg over zou slaan. De drek en de gladheid nam ik er op de koop toe.

Om kwart over acht breng ik Kolja naar school. Vandaag vindt er een schoolreisje plaats, daarom gaat hij niet naar binnen. Zoals meestal zijn we veel te vroeg. We staan een kwartiertje buiten op het schoolplein voordat de juf komt. Ze wijkt van haar normale gedragslijn af, ze wacht de laatkomers niet op en loopt met de reeds aanwezige kinderen (ongeveer de halve klas) direct naar de gereedstaande bus. Opgelucht wandel ik naar de metro, zolang ik niet stilsta is het best uit te houden.

Op kantoor is het niet te harden, het houten theater is niet bestand tegen dergelijke temperaturen. De verwarming staat hoog er zijn extra hete luchtblazers neergezet, voor de ramen is plastic gehangen, de deuren en kieren zijn dichtgeplakt, maar het helpt allemaal weinig. Van tijd tot tijd trek ik mijn jas aan en warm mijn handen aan de radiator. ‘Het is nu pas min tien’, merkt de conciërge op, wanneer ik een kop thee kom halen, ‘dit is nog niets, binnenkort wordt het min twintig, vijfentwintig’. Ze draagt twee paar sokken en gevoerde pantoffels, in haar kamertje, dat beneden aan de straatzijde gelegen is, is het een stuk kouder dan op de eerste etage. Slechts een houten muurtje bevindt zich tussen haar optrekje en de buitenwereld, op de niet geďsoleerde vloer ligt een totaal versleten tapijt. Ze heeft gelijk, dit is pas het begin.