Veertien vrije dagen - 1. De heenweg

Dankzij een verjaardag op het hoofdkantoor is de vrijdag ingekort tot 16.00 uur, met een weekendtas vol schoongoed trek ik naar Koepchina waar het halve platform ten gevolge van een opknapbeurt is afgebroken. Ik ga helemaal op het voorste puntje van het perron staan, daar stopt het middelste gedeelte van de trein, als je een beetje voormaakt kan je een plekje in het voorste gedeelte van de trein vinden. Lijdzaam zie ik eerst een electietska naar Palvosk, dan  Novolisimo en vervolgens de internationale slaaptrein naar Vitepski Wit Rusland passeren. Na drie kwartier is het perron overvol geraakt met ongeduldige wachtenden, maar mijn berekening klopt: in een van de voorste wagons vind ik een zitplaats.

Zoals gebruikelijk ontmoet ik Kolja op station Viritsa, hij is op de fiets zodat ik de laatste twee kilometer van de reis niet hoef te lopen. Altijd ben ik weer verheugd als ik hem zittend op de fiets in de gemeenschappelijke straat aantref en hij kijkt ook immer de verkeerde richting uit, zodat hij me nooit uit ziet stappen. Hij wil iets kopen in de boekhandel, met moeite weet ik hem over te halen om iets te drinken te kopen en snel huiswaarts te gaan.

Tijdens het ritje kan ik maar niet beslissen of het motregent of plenst, in elk geval is mijn gloednieuwe, door Ton in Nederland gekochte, wrangler halverwege doorweekt. De pijpen zijn donkerbruin gekeurd door de modderspatten, het einde van de perfectie.

Met de gevaarlijk zwevend volle tas, inmiddels aangevuld met bier en limonade over mijn schouder en Kolja achterop kom ik echter nauwelijks vooruit op het vals plat, de spieren in mijn dijen verzuren. Vijftig meter voor de finish geef ik het op en vraag hem af te stappen. Hij springt van de bagagedrager en rent weg, waggelend over het modderpad bereik ik het tuinhekje, de vakantie kan beginnen.