Jaren geleden voelde ik, huishollander van de Noordelijke straat, me nogal opgelaten, het leek wel of alle buren me aangaapten... Ik verschool me dan ook zoveel mogelijk op ons terrein en heb eindeloos deuren, vloeren en kozijnen geverfd. Enkel 's ochtends vroeg sloop ik samen met Kolja, die in zijn kinderwagentje lag te pitten, het plot af en hield lange wandelingen over de bospaden waar je op dat tijdstip bijna nooit iemand tegenkwam. Inmiddels lijkt iedereen vergeten te zijn waar ik vandaan kom. 

De Hollandse weken

Juli en augustus zijn de mooiste maanden, omdat Viritsa door Hollandse bezoekers wordt gekoloniseerd. Deze periode is voor me altijd een mengeling van opluchting - eindelijk kan ik ongelimiteerd Hollands praten - en jaloezie - zij gaan straks weer terug het land van de drop, zwart witballen, kaas, Zaanse mosterd, stroopwafels en kroketten en zonder uitputtende procedures -. Dit keer staat het seizoen in het teken van de nieuwkomers: Otto, de broer van Ton, Martine en Clemens. Bjorn is de enige recidivist, Andre komt pas in september. Steeds meer bewoners raken betrokken bij de nedervasie: Katja's ouders bieden onderdak aan Otto, weer een andere Katja ontfermt zich over Bjorn en Loeba verhuurt een kamertje aan Martine en Clemens.

Martine en Clemens zitten beiden in de muziek, Martine studeert cello en Clemens schrijft over muziek. Al snel raken ze in contact met buurmeisje Asha. Asha woont sinds twee jaar in Moskou, ze studeert er harp aan het conservatorium. Op zondagavond zijn we uitgenodigd voor een pannenkoekavondje bij de Belski's (Asha's ouders). Na afloop drinken we nog wat bij mij thuis, we houden lange gesprekken over het leven, het geloof, de twijfels, de teleurstellingen, kortom uiteenzettingen en gedachten die bij Rusland horen. Vooral de opmerking van Clemens: 'de eenvoud van het datsjaleven is eigenlijk nederig', treft me. Diep in de nacht zoek ik mijn bed op, hier heb ik over een paar uur vast spijt van, maar nu in elk geval niet.

Desondanks ben ik redelijk uitgeslapen als ik wakker word. Een blik op de klok verklaart veel, het is reeds halftien, terwijl ik de wekker toch op halfzeven dacht te hebben gezet. Over een uur kan ik in de trein zitten, zodat ik slechts tweeënhalf uur te laat op mijn werk verschijn, reken ik uit. Ik mag dan wel een ochtendmens zijn, maar ik houd er niet van om me te haasten. Na de koffie ga ik water halen en kom buurman Andrej tegen, die zo te zien ook net uit bed is. 'Kom, we gaan naar de stad', roept hij. Half in paniek pak ik mijn tas en graai de vuile was bijeen en spring in de wagen. Onderweg bedenk ik dat ik mijn lunchpakketje op de keukentafel heb laten liggen, de overgang naar het aardse verliep kennelijk iets te abrupt.