De Kerstvakantie deel 3: De aankomst

Woensdagochtend slaap ik, geheel in tegenstelling met mijn voornemen, uit tot kwart over tien. Ik droom dat ik blootsvoets over een warm strand loop. Na twee tosti’s neem ik een uitgebreide douche in de wetenschap dat ik me de komende vier dagen niet kan wassen. Gezond leven is altijd verbonden met lichamelijke inspanning en ongemak, kortom: zweet, jeuk en stank. Genietend van een warme douche kan ik het nut er niet van inzien. Eenmaal op straat verandert mijn stemming, het is heerlijk om met een volgepropte rugzak op weg te zijn. De luiheid verdwijnt uit mijn hoofd en lichaam.

Om kwart voor één stap ik in Koepchina uit de metro. Nadat ik een kaartje gekocht heb ga ik naar het perron, de trein staat al klaar. De wagon zit vol met datsjagangers, aangetrokken door het milde weer, de temperatuur schommelt al enkele dagen rond het vriespunt. Even buiten de stad is het enkele graden kouder en ligt veel meer sneeuw. Een uurtje later stap ik weer uit. Het verschil met de stad is overweldigend, het lijkt wel of de tijd vijftig jaar stilgestaan heeft, geen lichtreclames, nauwelijks verkeer, de wegen zijn niet gepekeld of geveegd en daardoor nauwelijks begaanbaar. Ik verkies de gereedstaande bus boven een moeizame wandeling.

Twee minuten later doe ik een hopeloze poging om het hek te openen, ik kan de sleutel niet eens door het ijs in het slot peuteren. Ik til mijn bagage over het hek en laat het zachtjes landen. Ik kijk om me heen en klim over de afrastering, ik heb het gevoel dat ik op het punt sta om in mijn eigen datsja in te breken. Direct zak ik veertig centimeter in de sneeuw weg. Ik maak een rondje door de tuin en tref slechts sporen van honden en vogels aan, de afgelopen twee weken zijn er in elk geval geen ongewenste lieden geweest.

Ik schop het ijs van de trap naar de entree van het huis. Zonder al te veel problemen draai ik voordeur van slot, maar ik krijg geen enkele beweging in de vastgevroren deur. Gelijk een ijshockeyer geef ik een bodycheck, met een pijnlijke schouder als enig tastbaar resultaat. Vervolgens ram ik mijn lichaam met volle kracht tegen de deur, die scherp krakend opschiet, tegen de koelkast kom ik tot stilstand. Het is een ongekende bende, een groepje muizen is op zoek geweest naar eten. In de keuken hebben ze zich zelfs een weg geknaagd door het eikenhouten buffet, als ik een laatje opentrek sprint er grijze viervoeter naar buiten en verdwijnt onder de kachel. De muizen hadden een nestje van elektriciteitsrekeningen gemaakt. Walgend sluit ik de stinkende lade.

Met de sneeuwschuiver veeg de buitentrap schoon en maak ik een looppad naar het hek, vervolgens loop ik naar de waterput. Het deurtje is bedekt met een keiharde laag ijs. Met een hamer en een schroevendraaier bik ik het weg en vul de emmers met water. Zonder veel moeite steek ik de haarden in de keuken en de twee slaapkamers aan. Ze roken flink maar branden slecht, omdat er te weinig trek is. Met de kachelpook - omdat ik zo snel niets beters kan verzinnen - krap ik het roet in de schoorsteen los en schep het in de vuilnisemmer. Hierna wakkert het vuur in de kachels aan. Ik open de buitendeur zodat de rook kan wegtrekken en ga naar tjotja Lucia om de televisie en de waterkoker te halen. De komende uren breng ik door met schoonmaken, hout halen, kachels bijvullen en sneeuwschuiven.

Om zes uur belt Natasha en vraagt of het huis al warm is. Ik kijk op de thermometer het is slechts vier graden in de keuken. Ik sluit de kamers en voorzie de kachels van meer beukenhout. Rond kwart voor acht hoor ik Kolja praten. Hij is nog niet eens in de straat, het is verbazingwekkend dat ik hem van zover kan horen. Even later til ik Vera over het hek, ik heb vergeten het slot te ontdooien. We gaan naar binnen, de kachels hebben hun werk goed gedaan het is 12 graden binnenshuis.

Na het avondeten maakt Kolja een paadje naar de houtschuur en het toilet. Om tien uur is het zo warm in huis dat we in een T-shirtje rondlopen. 's Nachts kan ik de slaap niet vatten door de hitte en de herrie van de knagende muizen.