De 'redt de rozen' actie



Deze keer geen drafje met Kolja naar school en aansluitend de inkopen, vandaag heb ik een wezenlijk doel voor ogen op mijn vrije zaterdag. Nu de vorst werkelijk is ingetreden moet er hoognodig iets aan de datsja en de tuin gedaan worden. Het is een goede gewoonte om de tuin aan het einde van het zomerseizoen gereed te maken, omdat we half augustus hals over kop vertrokken zijn is daar niets van gekomen. De aardbeienplantjes zijn niet schoongemaakt, de bramen en de frambozen niet gesnoeid, de appels hangen bevroren in de bomen (dit laatste dramatische beeld moet ik eerst nog verifiëren), de regen tonnen en het waterreservoir in de douche zijn niet geleegd, de banken staan nog buiten, maar de allerbelangrijkste opdracht die ik meegekregen heb, is dat de rozenstruiken tegen de gure Petersburgse winter beschermd moeten worden.

Kolja was graag met me meegegaan, maar hij zit sinds kort op judo. Eergisteren hebben we een kimono voor hem aangeschaft. Hij kon zijn geluk niet op, een wit judo jasje en bijbehorende broek. Na afloop vroeg hij me welke band ik vroeger had. De groene of de rode, ik kon me niet meer herinneren welke rang hoger was.

Op station Slavi kom ik erachter dat de winterdienstregeling is ingegaan, bij de Ret betekende dat er veel trams en bussen reden, hier is het helaas omgekeerd, gemiddeld één keer per uur rijdt er een boemeltje naar Viritsa. Om de tijd te doden, ik heb een half uur de tijd om aan het perron vast te vriezen, ga ik door het voetgangerstunneltje en koop een retourtje. Eigenlijk ben ik gek ook, want de 'boete' die direct in de borstvak van de controleur verdwijnt bedraagt 15 roebel, al is het teleurgestelde gezicht van de ambtenaar der spoorwegen bij het zien van klant die betaald heeft, me ook wel wat waard.

De wagon zit vol authentieke datsjinki's, mensen die door weer en wind naar buiten gaan. Het publiek bestaat dan ook overwegend uit gepensioneerden. Er wordt niet gedronken en nauwelijks gepraat. Na enkele minuten zet een ouder heer een hartverscheurend lied in, zichzelf op een accordeon begeleidend. Als het nummer afgelopen is zet hij de volgende, ook niet van nostalgie gespeende compositie, in. De weinige gesprekken zijn inmiddels gestopt. Meestal spelen de muzikanten een muziekstuk dat juist lang genoeg duurt om de afstand tussen twee haltes te overbruggen. Na vier stations is de beste man nog immer vol overgave aan het musiceren. Bij Puskin houdt hij het eindelijk voor gezien, van alle kanten krijgt hij briefjes van tien roebel toegestopt.

Rond halftwee arriveer ik bij het tuinhek, zoals verwacht zit het slot vastgevroren. Ik klim over het hek en wandel een rondje door de tuin. Drie zaken vallen me op, er waren geen ongewenste gasten, de appels in de bomen zijn inderdaad bevroren en de rozen zijn niet zichtbaar.  Met de bezem veeg ik voorzichtig een bloemenperkje schoon en tref de grootste rozenstruik aan, die zo te zien (groene blaadjes) nog in leven is. Rond de plant deponeer ik compost en daarop dennentakken die ik achter in de tuin afsnijd. Na afloop is er een mooie kleurige ijsvrije heuvel.

Ik zoek het veldje af naar nog meer rozen en concludeer dat alle bevroren planten erg veel op elkaar lijken. Uiteindelijk vind ik iets, maar de takjes breken zodra ik het plantje aanraak.

Daarna zet ik met de nodige inspanning de regenvaten op hun kop, veel resultaat levert het niet op, want de bovenste laag water is bevroren. Met een scherpe steen en daarna met een stok probeer ik een gat in het ijs te slaan. Bij de tweede ton heb ik door dat je op tijd opzij moet stappen als je geen natte voeten wilt krijgen. Vervolgens is de douche aan de beurt, op de gleuf ligt een laagje ijs, met enkele lucifers verwarm ik het slot totdat de sleutel er weer inpast. Spijtig stel ik vast dat ik een week te laat ben gekomen, de kranen, de leidingen werkelijk alles zit potdicht. Na een half uur kijken, denken, duwen, trekken, fronzen, schelden, weet ik met een grote spijker een diep gat in het ijs van het warmwaterreservoir te slaan, het water spuit eruit en ik sta hinderlijk in de weg. In een mum van tijd is de vloer spiegelglad, mijn broekspijpen zijn stijf bevroren ('s avonds hoorde ik dat het min tien was). Ik probeer ook nog de grote ton te legen, maar na een tijdje geef ik het op, ik zet de kranen open en hoop dat het over een tijdje gaat dooien. Het is bitterkoud, ik heb geen trek meer om de bloembollen op te graven en besluit naar huis te gaan.