Het ‘datsjagevoel’



Zaterdagochtend 24 maart vertrekken we voor het eerst in 2007 in de richting van Viritsa. Kolja’s voorjaarsvakantie is vandaag begonnen. Ik zou eigenlijk in mijn eentje vooruit reizen om het huis te verwarmen. Kolja en Vera zijn ook om halfnegen opgestaan en wilden persé mee. We hebben wat kleren en voedsel bijeengegraaid en ik heb een boodschappenlijstje voor Natasha achtergelaten.

Bij de halte nemen we bus 11 naar Prospekt Slavi om zodoende het drukke Koepchina station te vermijden. We arriveren een paar minuten te laat op het perron, waardoor we drie kwartier moeten wachten. We kopen een brood en een paar pakjes vruchtensapjes en genieten van de zon. Het is Hollands lenteweer, terwijl er eigenlijk nog sneeuw zou moeten liggen. Pas als we in de trein zitten zien we af en toe een verloren ijsschots in het bos liggen.

Het water in de tuin is al vanwege de hoge temperatuur weggezakt, op een enkele plek is het drassig. We maken ons gebruikelijke rondje en zien dat de dieven ons pandje met rust gelaten hebben. Misschien zijn ze er eindelijk van overtuigd zijn dat alles al gepikt is. Evenwel bedank ik ze in stilte voor het in tact laten van de ramen en de deuren.

Binnen is het bitterkoud, meer dan enkele graden boven nul zal het niet zijn. Met enige moeite - het duurt een tijdje voordat schoorsteen trekt - lukt het me met berkenbast om de haarden aan te steken. Ik zet de ramen en deuren tegen elkaar open, niet alleen om de rook en de muffe lucht kwijt te raken, maar ook omdat het op straat veel warmer is. Het zal uren duren om de kilte het pand uit te jagen.

In de keuken is het een flinke rotzooi, de muizen hebben zich wederom de la ingevreten. Walgend breng ik de lade naar buiten en maak een sopje. Ik haal water uit de put om thee te zetten en besef dan Tjota Lucia er niet is. We hebben, uit angst voor inbrekers, onze elektrische ketel en de televisie bij haar achtergelaten, gelukkig ligt er nog een kookpit ergens op zolder. Daarna leg ik dekens, lakens en kussen in de zon zodat het vocht kan wegtrekken. Dan herinner ik me dat ik van plan was de keukenla schoon te boenen.

Om een uur drie arriveert Natasha, ze laat me direct sneeuwklokjes zien, die me nog niet waren opgevallen. Een van de door mij in oktober ingegraven rozenstruiken heeft het voorjaar niet gehaald. We eten we Borsj (bietensoep) uit een zakje en later roosteren we nog wat molotsjni sasieski (knakworstjes) zoals echte pionierkampeerders dat doen.

In de vroege ochtend word ik wakker van de kou. Natasha en Vera zijn dan allang naar de veel warmere kamer van Kolja gevlucht. Ik haal de deken van Vera’s bed en pit tot halfnegen verder. Dan sta ik op en ga naar de keuken om solitair van deze heerlijke ochtend te genieten. Nog voordat ik de houtkachel aan de gang heb gekregen staat Vera voor me, ze wil zich aankleden en heeft honger. Als ik naar buiten kijk zie ik dat het gras nog ijzig is, het heeft vannacht toch nog gevroren, vandaar dat het zo koud in huis is.

Naderhand gaan we verder met het werk dat we de vorige dag begonnen zijn: het vrijmaken van het tuinpad naar de schuur. Het paadje wordt door stukken boomstam versperd. In het najaar is een gigantische droge spar omgezaagd. Twee jaar geleden verloor hij plotseling al zijn naalden, zijn wortels waren aangetast. Met z’n drieën rollen we loodzware stammen aan de kant. Daarna ruimen we de takken op en harken rottende naalden bijeen. Een werkje dat een paar uur in beslag neemt en de tekens van het echte datsjaleven: spierpijn, schaafwondjes en blauwe plekken; achterlaat.