Grijze witte nachten en donker grijze dagen



De witte nachten zijn alweer bijna voorbij. Dit jaar waren ze niet erg spectaculair, voornamelijk omdat het bijna elke nacht zwaar bewolkt was. Het werd weliswaar nooit helemaal donker, maar een boek lezen of een hek verven was ditmaal niet mogelijk. Om de een of andere reden bezaten ze dit jaar geen magie, ze waren niet spannend maar saai, al zou deze omschrijving ook betrekking op mezelf kunnen hebben.

Het is sowieso een merkwaardige zomer: in juni was het schitterend weer, droog en opvallend genoeg waren er vrijwel geen muggen. Veel vroeger dan normaal konden we in de rivier zwemmen en op het strandje zonnen. In juli kwam de klad er een beetje in, de blauwe hemel trok dicht en het wolkendek gaf de zon maar een enkele keer de vrijheid. Het was allerminst koud, maar het deed ook niet aan de zomer denken, doordeweeks ging het nog wel, maar de eerste twee weekenden van juli werden gekenmerkt door aanhoudende regenbuien.

Afgelopen vrijdagmiddag was het zwaar bewolkt toen ik het kantoor verliet. Onderweg zat alles mee, zodat ik juist op tijd voor de trein van 17.30 uur op het station arriveerde. Na een half uurtje bereikten we Pavlosk, daar stonden we een tijdje stil. Even later werd duidelijk waarom, een groepje controleurs raasde door de trein om de zwartrijders (waaronder ik) te bestraffen, en dat waren er heel wat aangezien de hoogte van de boete ongeveer de helft van een regulier vervoersbewijs bedraagt. Het treintoestel kwam na deze bliksemactie echter niet direct in beweging. Na een minuut of vijf hoorde ik een paar mensen zuchten en er was zelfs een reiziger die zich kritisch over de spoorwegen uitliet. Een paar mensen verlieten de wagon om een sigaretje op het perron roken, de meeste reizigers negeerde het oponthoud en lazen of puzzelden kalmpjes verder.

Na een kwartiertje begon ik een tikkeltje geïrriteerd te raken. Net op tijd hoorde ik een omaatje tegen niemand in het speciaal zeggen, dat het geen enkele zin heeft om je er druk over te maken, er komt toch niemand vertellen wat er hand is of het hoe lang het gaat duren. Dankbaar voor deze welhaast Oosterse wijsheid verdiepte ik me andermaal in mijn tijdschrift.

Na een uur, net toen ik me afging vragen of de trein überhaupt zijn weg vandaag nog zou vervolgen, sloten de deuren en begon de motor voorzichtig te ronken. Tergend langzaam reden we het station uit om honderd meter verder halt te houden. We waren bedrogen, deze verplaatsing was alleen nodig geweest om ruimte te maken voor een ander toestel. Opgesloten in een wagon in het niemandsland leek de tijd veel langzamer te verstrijken dan op station Pavlosk. Eindelijk trok de machinist op, ik durfde allang niet meer op te kijken, bang dat het toch weer een schijnbeweging betrof. Geleidelijk maakten we vaart, we waren onderweg, wat is het geweldig dat een rijdende trein zoveel mensen in één keer blij kan maken. Intussen, geen enkel groot geluk komt tenslotte zonder een klein offer, was de hemel donkergrijs geworden. Vlak voor Viritsa kwamen we in een wolkbreuk terecht, dit kan nooit lang duren dacht ik. Toen ik uitstapte goot het nog steeds, de gemeenschappelijke straat stond al helemaal onder water. Net toen ik me afvroeg in welke winkel ik zou gaan schuilen zag ik hem staan: de bus. Een fata morgana, een oase in de woestijn. Dit kon geen toeval zijn, deze bus was voor mij (en nog enkele passagiers die er toevallig al inzaten) bestemd.