De groet



Dutch Punch is een festival dat door Hollanders in Petersburg wordt georganiseerd. Het is een culturele week in september vol foto’s, films, literatuur en keiharde muziek. Om zeven uur meld ik me met Kolja bij de portier van club Revolutia, een plek waar ik me 15 of 20 jaar geleden uitstekend thuis zou hebben gevoeld. De uitsmijter haalt zijn schouders op als ik onze uitnodiging te voorschijn tover, pas als ik hem niet opberg pakt hij hem onwillig aan en bromt dat de deuren voor het publiek pas over een half uur opengaan. Kolja en ik gaan naar buiten en lopen een tijdje over het Sadovaja, behalve veel mensen en verkeer is er niet veel zien, het gedeelte waar wij ons ophouden staat in de steigers.

Op aanraden van Andre, hij is een der organisatoren, ben ik naar de opening gekomen. Het lijkt hem een goed idee dat ik in verband met de promotie van mijn boek alvast wat contacten leg. Hoewel ik al jaren in Petersburg woon ken ik veel minder mensen dan hij. Eigenlijk komt het er op neer dat Andre - wetende dat het niet mijn sterkste punt is - mijn p.r. verzorgt. Tijdens mijn gemeentetijd heb ik ooit een cursus gevolgd waarin een nieuwe zienswijze werd gepresenteerd: je moest jezelf als een product in de markt zien te positioneren, daarna zou het leven alleen nog maar voorspoed kennen. Ik kreeg het gevoel dat de cursusleider niet zozeer met het lot der cursisten begaan was, maar dankzij hen een plekje onder de zon voor zichzelf regelde. Een denkwijze die overigens veel wegheeft van de misdadiger die vond dat de rechter alles aan hem te danken had. Zonder wetsovertreders had de magistraat gedemotiveerd thuis gezeten of, erger nog, moest hij stelen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Een volstrekt heldere gedachtengang, echter de werkloze jurist kon in plaats van boef boer geworden zijn.

Afgaande op uiterlijk, houding en manieren zou iedere aanwezige op dit treffen een kunstenaar kunnen zijn. De enige van wie ik dat met zekerheid kan zeggen is Jules Deelder. Even overweeg ik Kolja over mijn ontmoeting met hem te vertellen. Ruud, Ger, Leo en ik zaten in de vierde klas VWO van de Scholengemeenschap Caland in Schiebroek. Op een vrijdagavond waren wij bij onze tekenleraar Gerard Goozen op bezoek. Hij woonde op een benedenverdieping aan de Walenburgersingel. Na middernacht vertrokken we en kwamen te gelijk buiten met de Rotterdamse dichter, die tijdelijk de zolder van onze gastheer bewoonde en waarschijnlijk net ging stappen. ‘Dag jongens’, mompelde hij in het voorbijgaan. Gegroet door onze eigen held, deze gebeurtenis zou maandag uitgebreid op schoolplein worden besproken. Kolja wekt me uit mijn herinnering: hij wil nog een glas sap hebben en gebaart me ook een hand vol drop van de tafel te graaien.