Warmlopen



Ruim drie weken geleden keerden we terug uit Nederland, toch ligt het vlakke land nog steeds aan de oppervlakte van mijn geheugen. Evenwel gaat het leven hier gewoon door. Eind januari is het werkelijk winter geworden, eerst is het flink gaan vriezen (omstreeks min 10 graden) waardoor de ochtendwandeling naar school iets weg heeft van een tocht door een levenloos maanlandschap. Tot voor kort was het gras gewoon groen, hetgeen bijzonder is in januari in Petersburg. Na een week is het eindelijk gaan sneeuwen, aanvankelijk flinterdunne poedersuiker en enkele dagen later vielen er echte vlokken uit de hemel.

Na de sneeuwbuien is het sluipend kouder geworden. ‘s Ochtendsvroeg is het al weer min zestien als de wekker gaat. Kolja kan een half uurtje langer blijven liggen, zolang de kou aanblijft douchet hij ‘s avonds. Bosja laat zich in den beginne ook niet zien, hij heeft zich in een trui van mij verstopt in de badkamer. Pas als het behaaglijk is in de keuken komt hij binnen, rekt zich langdurig uit en hypnotiseert me totdat ik zijn blikje uit de koelkast ga halen. Daarna is hij een en al dankbaarheid.

Bij wijze van uitzondering stel ik Kolja voor om met de bus te gaan. De laatste keer dat we dat deden was in september. Buiten staat een gure rotwind, binnen een paar seconden gloeien mijn wangen. Toch is het nog niet zo heel koud, mijn neusgaten bevriezen nog niet. Kolja vertelt me dat een kaartje sinds 1 februari 14 roebel kost. Hij is goed op de hoogte omdat hij dagelijks met de bus terug naar huis reist. Ik vraag of hij mijn kaartje kan betalen, ik heb net genoeg voor een weekkaart voor de metro. Wanneer we zo’n 50 meter van de halte verwijderd zijn komt er een bus aanrijden. In gezelschap van nog vijf reizigers trekken we een sprintje over het veldje tot aan de openbare weg, dan dienen we te wachten, want de automobilisten laten hier niemand oversteken. Als de zesde wagen voorbij is kunnen we eindelijk naar de overkant, de bus wacht zoals gewoonlijk, echter op het moment dat we de deur bereiken trekt de chauffeur op. Gefopt zal hij gegniffeld hebben.

Het is steenkoud bij de haltepaal. Sinds de kiosken weg gehaald zijn, zijn de bushuisjes ook meestal verdwenen, soms is er een driekwart open glazen halte neergezet, zoals je in Nederland ook veel ziet. Als het zoals vandaag een beetje waait heb je daar helemaal niets aan. Ik zeg tegen de kleumende Kolja dat we beter kunnen gaan lopen, dan worden we tenminste nog een beetje warm. Hij twijfelt, om hem aan te sporen stel ik voor dat hij de 28 roebel (2 kaartjes) in de kantine mag uitgeven. Hetgeen niet onaardig is daar een glas compot 4 roebel kost en een kop soep met een broodje 6.

Bij de ingang van de school nemen we afscheid, ik haast me naar Moskovskaja. In de metrohal geef ik mijn plastickaart en 100 roebel aan de caissičre voor mijn wekelijkse 10 ritten. ’Vijftien roebel’, bijt ze me toe. ‘Pardon’. ‘Vijftien’ klinkt het nu heel verveeld, pas dan dringt tot me door dat de metroprijzen ook verhoogd zijn.

sneeuwruimen