Op weg naar de wedstrijd



Wederom besluit ik op vrijdagavond geen biertje te nemen, de drooglegging duurt nu al 2 weken. Ik heb de wekker, ware het een doordeweekse dag, op halfzeven gezet. Je moet toch iets over hebben voor je favoriete midlifecrisis bezigheid. Sinds enkele weken leef ik voor de sport.

Ik schrik wakker, Sasja hangt aan de andere kant van de lijn: ‘waar blijf je nou, ik sta op Technologitjeski, de wedstrijd begint over 30 minuten!’ Ik spring uit bed, wellicht haal ik de tweede helft nog. Ik kijk op mijn mobieltje het is 4.00 uur. Ik heb het gedroomd. Hoe komt het toch dat er uitgezonderd "de AFC’ers" geen goede voetbalboeken bestaan, terwijl er zoveel boeiende wielerboeken zijn geschreven? ‘De renner’ van Tim Krabbe, ‘Van Santander tot Santander’ van Peter Winnen en “De kampioen van Colombia’ van Marquez. Op je de fiets kun je natuurlijk heerlijk om je heen kijken, songs schrijven of jezelf interviewen. Voetballers hebben nergens tijd voor: ieder moment kunnen ze getorpedeerd worden of door de bal in hun gelaat worden getroffen. Ingenomen met mijn oplossing van dit belangrijke vraagstuk dut ik weer in.

Het is nog aardedonker als ik opsta. Slechts Bosja wenst mij gezelschap te houden deze ochtend. Tijdens mijn ontbijt denk ik aan CVV Berkel: met E2 speelden we onze wedstrijden om 9 uur, tegen het einde van de 2e helft kwamen de D’tjes kijken. De C elftallen traden rond 13 uur aan. Tegen vieren kwamen de grote mannen van het eerste, onder aanvoering van Bep van Klaveren, tevens de pupillentrainer, in actie. Dat is nog eens een mooie naam voor een ausputzer. In de kantine kon je roze gevulde koeken en seffe nup kopen. Op het parkeerterrein stond de patatcaravan waar je ook een lekkerbekje kon krijgen. Geen gezeur, alles werd in het hetzelfde vet gesmeten, daarom smaakt de patat tegenwoordig niet meer zo lekker als vroeger.

Voordat ik vertrek controleer ik de inhoud van mijn rugzak: een gewassen shirt met nummer 17 op de rug, een afgedragen joggingbroek, gympies, twee appels, een paar sokken en een fles overheerlijk leidingwater. Om kwart voor acht verlaat ik het pand en kom in een bijtende sneeuwstorm terecht. Behalve een paar ruige honden en wellicht nog gevaarlijkere eigenaren kom ik niemand tegen. Tranende ogen, gesprongen lippen, de bovenste knoop van mijn jas springt open, de ijzige lucht snijdt naar binnen. Welk een voorbeeldige voorbereiding op een jammerlijke nederlaag.

Om zes over acht bereik ik het perron van metrohalte Technologisch Instituut. Ik ben 60 seconden te laat, Sasja is nergens te bekennen. Na een minuut of tien begin ik me ongemakkelijk te voelen, wellicht was de nachtmerrie echt en droom ik nu? Dan klopt Sasja op mijn schouder. Hijgend vertelt hij dat hij zich heeft verslapen en een kwartiertje geleden door Joera, die honger had, werd gewekt. Vanzelfsprekend had hij zelf geen tijd meer om te ontbijten, hij heeft zich aangekleed en is direct naar de metro gerend. Zijn ogen staan vol vuur, hij is scherp. We gaan vandaag winnen, dat staat inmiddels vast.

In de kleedkamer

Na de 15-6 nederlaag vraagt Sasja’s vader, die voor het eerst ons team versterkt, zich hardop af wat er allemaal fout ging in het veld. Hij komt een tot een imposante opsomming: de spelhervattingen van Denis, onze keeper, kunnen niet door de beugel. Sasja komt gelukkig direct voor zijn vriend op. Van onze tactiek klopt ook niets, we lopen niet vrij, we zijn te langzaam, passen niet goed. ‘Dit is allemaal waar, onze tegenstander was op alle vlakken een stuk beter, daarom verloren we ook’, merk ik op. Sasja’s vader kijkt me oprecht verbaasd aan: ‘Hoe kan je voetbal spelen zonder te willen winnen?´ Ik zwijg, ik moet hoognodig een boek over voetballen gaan schrijven.