Alles voor de Auto



Een week of twee geleden stak ik tijdens mijn wandeling van het metro station naar mijn werk de weg bij de kerk over. Nog voordat ik de overkant bereikt had, keek ik op naar de hoge kerktoren en zag de klokken. Terwijl ik begon te fantaseren over hoe het leven van een klokkenluider moest zijn, werd ik tamelijk agressief aangesproken door een oud vrouwtje. Ik draaide vlug weg van haar en hoorde haar tot mijn verbazing op vileine toon sissen: ‘Nee je zal mij niets geven want je geeft natuurlijk al je geld uit aan je auto’. Vooral het laatste woord spuwde ze met een ongelooflijke minachting naar buiten. Even overwoog ik om mijn ov-kaart te voorschijn te toveren maar besloot haar toch in de waan te laten en maakte me haastig uit de voeten.

Vrijdagochtend na het voorval bij de kerkpoort raadde de schoonmaakster op kantoor dat ik schone was in mijn uitpuilende weekendtas vervoerde. Ze vroeg of ik dit elke vrijdag deed en gaf me het welgemeende advies om snel een auto aan te schaffen. Tot mijn afgrijzen begon ik me verontschuldigen: ziet u we zijn onze datsja aan het opknappen en dan moet je keuzes maken. Door de werkster voor arme sloeber te worden aangezien vond ik kennelijk erger dan door een bedelend oudje voor rijke stinkerd uitgemaakt te worden.

Ik geraakte in een gemoedstoestand. Waarom hecht ik er zoveel belang aan wat andere mensen van me denken? Natasha gaat veel beter met dit soort zaken om viel me plots in. Het was Kolja, toen hij in de eerste klas zat, opgevallen dat veel kinderen met de auto gebracht werden, terwijl we liepen of met de bus gingen. ‘Oom Dima en tante Anja hebben zelfs elk hun eigen mobiel’, vervolgde hij. Ik keek zwijgend voor met uit en veinsde over een diepzinnig antwoord na te denken. Natasha was veel attenter: Je oom heeft dan wel een auto maar wij hebben een kat. Hier had Kolja niet direct van terug. ‘Een rode kater nog wel’ voegde ik er gewichtig aan toe.