29 december
Ik bevind me op Blaak en wil de trein naar Dordrecht te nemen. Het loket van misschien wel het duurste
station dat ooit in Nederland gebouwd is, blijkt definitief opgeheven te zijn. Beneden op het perron kan ik
alleen terecht met een bankpas of muntgeld. Ik heb driehonderd euro op zak maar kan geen ticket kopen.
Het kleinste briefje dat ik bij me heb is 5 euro, een retourtje kost 3,40. Ik vraag 2 jongens of ze een
kaartje voor me willen kopen. Dat willen ze wel doen, maar helaas komt de trein net aangereden. Mensen
stappen in, het fluitje klinkt, de deuren slissen, het toestel trekt langzaam op en verdwijnt uit het zicht.
Ik word hier heel erg moedeloos van en overweeg om naar huis te gaan. Ik neem de lift naar boven en probeer
in de stationsrestauratie te wisselen. De dame weigert aanvankelijk, maar ze heeft een goed hart, mits ik
een koffie en een saucijzenbroodje bestel, krijg ik het wisselgeld klein terug.
30 december
Ditmaal doe ik een poging om met Randstadrail, het voormalige Hofpleinlijntje, naar Berkel en Rodenrijs te
reizen. Vroeger bezat het station een statige aankomsthal met een zwerver die altijd hardop tegen zichzelf
sprak. Als scholier dacht ik dat hij de enige dakloze van Rotterdam was. Op de eerste etage bevond zich
een bowling waar je een drankje kon nuttigen in afwachting van de trein. Op het perron kon je zonder
problemen bij één van de twee loketten een kaartje aanschaffen. Erg plezierig voor de gebruiker, maar zo
onrendabel. Nu zoek ik me suf naar de ingang, omdat er nergens iets staat aangegeven. Gelukkig weet een
voorbijganger dat de trap naar het perron zich tegenover Zadkine bevindt. Boven wacht de volgende
verrassing: er is geen verkooppunt, alleen een automaat waar ik een chipkaart kan kopen. Theoretisch gezien
dan, want ik heb alleen papiergeld en geen muntjes op zak. Orwell en Kafka reizen samen in het OV. Ik
geraak in een sombere stemming, gewoon een kaartje kopen schijnt niet meer te kunnen. Het lijkt wel of de
vervoersbedrijven, met al die technische onzin, de klanten weg willen jagen. Dan bedenk ik dat ik gewoon
kan stempelen, pas over 4 weken wordt de strippenkaart in de havenstad afgeschaft.
Op station Rodenrijs tref ik een zeer Haags sprekende chauffeur, die jarenlang in Berkel heeft gewoond. Hij
neemt de rol van gids aan en legt me uit wat waar stond in het dorp van mijn jeugd. De Klapwijkseweg is
onherkenbaar geworden, delen zijn verlegd, om de 100 meter ligt er een rotonde, overal zijn huizen gebouwd.
Sportpark Het Hoge Land is een stukje verplaatst. Zonder mijn gids zou ik hopeloos verdwaald zijn. De
gezellige dorpse knulligheid is verdwenen, maar veel stadsallure heeft het voormalige weiland niet
gekregen. Het is meer een soort Hoogvliet of Spijkenisse geworden. ‘In every dream home a heartache,
and every step I take, takes me further makes from heaven’ (1). Dan slaan we af en rijden we tot mijn
opluchting de Noordeindseweg op waar de katholieke kerk staat. Zo te zien is er geen boekenwinkel of
party centrum in gevestigd.
’s Avonds bel ik naar huis en krijg Kolja aan de lijn. Het lijkt wel of ik in een week het Russisch
verleerd ben. Hij leidt de conversatie al snel naar de voetbalshirts die ik heb, of liever gezegd opa
of nog beter gesteld Djed Moroz (2) uitgekozen heeft. Twee jaar geleden vroeg Kolja of ik nog in de
kerstman geloofde, ik dacht een verwijtende toon in zijn stem te horen. ‘Nee, maar wel in Sinterklaas’,
had ik toen gevat moeten antwoorden. Ik heb vandaag het gevoel dat ik in alle opzichten achterloop.
(1) ‘In every dream home a heartache’ van Roxy Music
(2) Opa vorst, de Russische variant van de Kerstman
|