Wachten op de sneeuw



In het oosten komt traag een oranje bal op, terwijl in het westen een verschoten volle maan staat. In de donkere vlekken op het bleke oppervlak probeer ik de werelddelen te ontdekken. Een spelletje waarmee ik op de lagere school ben begonnen. Zoals meestal zijn Afrika en Australië goed zichtbaar. Daarna slaat de twijfel toe, New Guinea kan ik niet vinden op de kleurloze globe.

Mijn gedachten dwalen af. Toen ik een jaar of drie was dacht ik dat sneeuw ‘sneel’ was, het heeft jaren geduurd voordat ik het verschil ontdekte. Tot groot genoegen van mijn vader en broer duidde ik de zijstraat toentertijd met hijstraat aan. Volgens hen moest ik toen al niets van vrouwen hebben. In werkelijkheid zei ik heisstraat maar het kwam niet in me op om het recht te zetten.

Na een week van vervreemding door koorts en verkoudheid voel ik me onwennig en wankel buitenshuis. Alsof ik mijn eigen ledematen maar gedeeltelijk in bedwang kan houden. Mijn lichaam schept er kennelijk plezier in zich niet langer aan mijn wil te onderwerpen. Overdreven voorzichtig, op mijn hoede voor allerlei op de loer liggende gevaren, beweeg ik me voort. Van het langdurig binnenzitten en televisiekijken ben ik een beetje zonderling geworden.

De herfst is voorbij, de bladeren zijn gevallen en in grote hopen bijeengeveegd. De temperatuur is overdag al enkele dagen onder nul. De straatstenen zijn door een witte kalkachtige uitslag aangetast, in de kiertjes tussen de keien bevinden zich dunne streepje ijs. De aarde kluiten in het veldje naast het voetpad zijn in keiharde bevroren knikkers veranderd. De grassprietjes zitten in een breekbaar vorstrandje gevangen. Er waait een straffe, genadeloze wind. De gezichten zijn verscholen onder hoeden, petten, mutsen of capuchons. Het is troosteloos, net of je alleen over straat loopt. De hele wereld lijkt op de eerste, verlossende sneeuwbui te wachten.