Nooit meer donker



Het zijn de korte, duistere dagen voor de kerst. We leven teruggetrokken in ons warme appartement dat we slechts verlaten voor school, winkel of werk. Eentonig en langdradig. Galja, die vroeger onze buurvrouw in de datsja was, vond dat je de laatste twee maanden van het jaar gewoon moest uitzitten.

Midden in de nacht word ik wakker en ga naar de keuken. In een enkele flat aan de overkant brandt het licht of schittert een televisie, in het trappenhuis rookt iemand een sigaret. De besneeuwde straten staan vol met geparkeerde auto’s. Af en toe gaat er een alarm af. Niemand reageert. Het verbaast me dat de hemel allerminst donker is, terwijl de zon al omstreeks vier onderging.

Anderhalve maand geleden, tijdens de herfstvakantie, waren we voor het laatst buiten de stad. Om tien uur ‘s avonds ging ik Kolja ophalen die bij een vriendin op bezoek was. In onze straat brandden twee lantarenpalen waardoor ik gemakkelijk kon fietsen. Om de hoek op geasfalteerde weg was het echter aardedonker. De eerste honderd meter legde ik stapvoets af. Ik waande me een in zwartgeschilderde tunnel. Daarna raakten mijn ogen een beetje gewend en kon ik hier en daar de contouren van de bomen en huizen ontdekken. Bovendien kon ik me richtten op het schijnsel van een straatlantaarn in de verte. Halverwege ontmoetten we elkaar, Kolja scheen allerminst last te hebben van het zwakke licht en schoot me voorbij. Toen hij eenmaal doorhad hoe onzeker ik reed hield hij in en gidste mij veilig naar huis.

Hier in de stad kleurt de lucht niet zwart, hooguit donkergrijs met aan de randen gebroken wit. Alsof er een verborgen tl balk aan het werk is. Het wordt nooit meer echt donker in de metropool.