Fietsen in Friesland



Op tweede kerstdag besluit ik een ritje door het Friese land te maken. Ik heb het gevoel dat ik tien kilo aangekomen ben door de overvloedige drop-, chips-, brie-, bitterballen-, saucijzenbroodjes- en bierconsumptie. In werkelijkheid ben ik sinds mijn aankomst één kilo aangekomen. Het is ook meer uit schuldgevoel dat ik de buitenlucht opzoek. Al geruime tijd heb ik niets anders gedaan dan tv gekeken en boeken gelezen.

De wegen en de fietspaden zijn inmiddels sneeuwvrij. Alleen de gladheid baart me enige zorgen. Na enkele meters op de pedalen voel ik hoe koud het is. Ongelukkig genoeg ben ik mijn zwarte pet al op de eerste dag in Holland kwijtgeraakt.

Ik ben van plan om een mooie lange tocht over de fietspaden en de landweggetjes langs boerderijen, pittoreske dorpjes en windmolens te gaan maken. In mijn middelbare schooltijd fietste ik elke dag 7 kilometer van Berkel naar het Caland Lyceum in Hillegersberg. Ik haatte het, maar tegen Kolja, die met de bus naar school gaat, mag ik er graag over opscheppen. Tot mijn afgrijzen kom ik 30 jaar later nauwelijks vooruit. Niet omdat mijn angst op een glijpartij zo groot is, maar omdat mijn benen het laten afweten. Het lijkt wel of dat er na één trap al verzuring optreedt. Na enige tijd op het rijwiel gezwoegd te hebben, heb ik mezelf een realistischer doel gesteld. Ik ben al tevreden indien ik erin slaag om het 3 kilometer verder gelegen het treinstation te bereiken.

Wind tegen en natte sneeuw, het is de verkeerde tijd en de verkeerde plaats om tot grote daden te komen. Pas als ik een paar voetgangers tegenkom, besef ik dat ik me iets sneller dan stapvoets verplaats. Een uitgelaten hond haalt me in en snijdt me de pas af, ik knijp in de remmen en kom tot stilstand. De olijke viervoeter rent terug naar zijn baas. Laat hij me alstublieft niet nog een keer achterhalen. Ik schakel naar de eerst versnelling en probeer vaart te maken. Geleidelijk aan gaat het beter, snel gaat het niet maar de ledematen protesteren niet langer.

Het dubbelstation Koudum - Molkwerum ligt op het lijntje Leeuwarden – Stavoren. Het valt me nu pas op hoe ver het buiten de bebouwde kom ligt. Een enkel spoor in een met sneeuw bedekt weiland, een paar fietsen in het rek, een wachthuisje dat overwegend uit glas bestaat. In de verte zie ik de Sedyk, die ons tegen het IJsselmeer beschermt, liggen. Zo volstrekt desolaat is het mooi en triest tegelijk. Zelfs als er in geen tien jaar iemand op de trein stapt, dan nog moet dit perron tot in de eeuwigheid geconserveerd worden.

Mijn zelfmedelijden heb ik afgeworpen en verheugd rijd ik over de Stationswei naar het dorpje dat naar een prachtige naam luistert. Molkwerum, heeft 348 ingezetenen, hier moet je een keer in je leven geweest zijn. ‘Hé hoi hè’, roept een voorbijsnellende jeugdige fietser. Nooit eerder zo’n prachtige groet gehoord. Ik toer wat rond in het gehucht, overal zijn de gordijnen uitnodigend opzij geschoven. Knusse interieurs, veel hout en antiek, niemand heeft iets te verbergen en criminelen komen hier niet. Tevreden keer ik om, vier kilometer met de wind in de rug voor de boeg.