Lente in Petersburg



In de ochtenden is het nog fris op straat, op het gras zijn de sporen van de nachtvorst op het gras duidelijk zichtbaar. Het is een wonder op zich dat het witte door een groen tapijt is vervangen. De sneeuw is, uitgezonderd een enkele ijsberg in de schaduw van de flats, overal verdwenen. Het afval is grotendeels opgeveegd, de lege flessen verzameld. De modder tengevolge van de snelle dooi is allang weer opgedroogd, de wind doet nu en dan stof en zand opwaaien. Een wolkenloze hemel met een verblindende zon, het lijkt er op dat de lente eindelijk begonnen is.

Soms rits ik mijn jas half open, maar na enkele meters krijg ik spijt als ik de tocht op mijn borstkas voel. Al overdrijf ik ogenschijnlijk, al heel wat wandelaars dragen slechts een trui of T-shirt op het bovenlijf. Het is in elk geval beter om het te warm dan te koud te hebben. Behalve in de metro, de droge, warme lucht met te weinig zuurstof doet bijna iedereen indutten. Het begint symptomatisch te worden, iedere ochtend en avond tref ik een wagon vol gapende en slapende reizigers. Doorgaands doe ik na drie haltes de ogen toe, hoe interessant het boek dat ik lees ook moge zijn.

Na afloop van de ondergrondse reis slof ik in een laag tempo huiswaarts. Opgetogen aangezien ik verlost ben van de verstikkende treincoupe, maar geenszins energieker. Mijn moeder gaf me vroeger een aannemelijke verklaring voor de voorjaarsmoeheid. Volgens haar werd het zonlicht me na de kille, grauwe winterdagen gewoon even te veel. De herfstmatheid werd op zijn beurt door het omgekeerde veroorzaakt. Dankzij de wijsheid van ma viel alles op zijn plaats in mijn kindertijd.