Behulpzame zonen



Halverwege de jaren zeventig bezochten we zomers de camping in Berny Rivière, een gehucht in het Noord Franse departement Aisne. Tegenwoordig is het bungalow-, pretpark en luxe camping ineen. Indertijd was het al een camping op stand. Bemiddelde Parijzenaars brachten er in hun stacaravan de weekenden door. De plekken waren erg ruim en omringd door een hoge heg, zodat je de buren niet zag. Er was een zwembad, een restaurant, een snackloket, een ping pong tafel en aan de rand van het complex lagen zelfs enkele tennisbanen. We kanoden in de rivier op de golven die de binnenvaartschepen maakten.

Op een regenachtige dag verveelden Lars en ik ons ontiegelijk. Na wat lusteloos heen en weer geloop bedacht mijn broer een onderhoudend spel: grindsteentjes door het geopende raampje van het toiletgebouw naar binnengooien. Het was niet zo gemakkelijk, omdat het venstertje slechts half open stond. Na enige tijd werden we steeds bedrevener, bijna elke kiezel kletterde in de wc pot. Een prachtig geluid vonden we. Al met al wisten we de lamlendigheid aardig te verdrijven. Totdat de campingbaas verscheen en ons verontwaardigd toeschreeuwde. In dit soort situaties hoef je de Franse taal niet machtig te zijn om te begrijpen wat er gezegd wordt. Ik gooide gauw nog een laatste steentje voor ik op de vlucht sloeg. Dat had ik beter niet kunnen doen, want uitgerekend het laatste salvo vloog dwars door het ruitje. Onder het dreigende gescheld van de van de opzichter maakten we ons uit de voeten. We wisten niets beters te verzinnen dan naar onze tent terug te rennen. Op onze kampeerplek ontmoetten we pa die iets probeerde te repareren en overduidelijk niet in een al te beste bui was. Lars fluisterde in mijn oor dat we ons beter konden gedragen, wellicht konden we hem ergens mee helpen. Nog nahijgend van onze sprint boden we schijnheilig onze diensten aan. Vader was even stil, haalde snuivend adem en zonder van zijn bezigheden op te kijken bulderde hij: ‘wat hebben jullie uitgevreten!’