Nog meer kou



18 februari

Bij het opstaan heb ik maar een wens: laat me terugkeren onder de warme dekens en doorslapen tot de winter voorbij is. In plaats daarvan trek ik wat aan, ga naar de keuken, zet thee en kook een eitje. In de eetkamer is het aangenaam, vorig jaar hebben we de stokoude radiator vervangen. Een meesterzet, het is niet langer nodig om de oven als hulpverwarming te gebruiken.

Het is twintig minuten wandelen naar het metrostation. Met de bus gaan is geen optie, een paar minuten wachten in deze vorst is funest. Het credo is: 'blijf in beweging'. Onhandig begeef ik me over een hobbelige ijspad dat nog het meest van een maanlandschap weg heeft.

Ik zie een jongen bij het hotel, hij heeft op een leuk meisje uit zijn klas staan wachten. Hij doet zijn uiterste best om bij haar in de smaak te vallen. Hij vertelt grappige anekdotes die hij kracht bijzet bekrachtigd met heftige gebaren. Dan glijdt hij uit en valt, ze kijkt hooghartig de andere kant uit. Ogenblikkelijk krabbelt hij overeind en probeert te redden wat er te redden valt. Wat een sukkel denkt zij. Wat een rotmeid vind ik. Ik had die jongen kunnen zijn.

Elke dag onderga ik een merkwaardige sensatie als ik het station betreed. In de verwarmde gang naar de roltrappen voel ik pas echt hoe koud het is. Alsof de kou zich heeft vastgebeten en weigert het lichaam te verlaten.

Afgelopen dinsdag had ik Vera een dagje mee naar kantoor genomen. De eersteklassers hebben een extra weekje vakantie, de voorjaarvakantie valt eind februari. We liepen door het park naar mijn werk. Vera keek haar ogen uit, vooral de herenhuizen langs de groenplaats vond ze prachtig. Samen keken we naar de werkzaamheden aan het tramspoor. Graafmachines schraapten het ijs uit de kuil zodat een grijpmachine de loodzware nieuwe rails op de bielzen kon deponeren. Na een tijdje stelde Vera een zinnige vraag: ‘waarom doen ze dit werk wanneer alles bevroren en ondergesneeuwd is?’.