Beste Peet. deel 1

Beste Peet,

Hoe lang deze brief wordt weet ik niet. Hoeveel delen ik je ga sturen ook niet. Waarschijnlijk zo veel als er nodig zijn, maar dat doet er weinig toe. Ik ga terug naar dinsdag 6 oktober 2015.

De les is net begonnen, mijn mobieltje gaat. Op het schermpje zie ik dat het Natasha is, verheugd neem ik op.
Op gevatte toon zeg ik: ‘Deze keer bel jij me tijdens de les.’
Normaal gesproken is het omgekeerd stel ik vergenoegd vast.
‘Loop nu even de klas uit.’ Ik gehoorzaam, mijn zelfingenomenheid is verdwenen, mijn benen worden slap. Ik mis de controle.
‘Ik moet je iets vertellen...’

Ademloos wacht ik het vervolg af, maar eigenlijk weet ik het al, ik verdring de gedachte, wellicht ligt hij ‘slechts’ in de intensive care. Het is loos alarm, geen twijfel mogelijk.

‘Je vader..’, wederom last ze een pauze in. Het blijft stil aan de andere kant van de lijn. Nu moet ik iets zeggen.
‘Wanneer?’ vraag ik, alsof dat iets uitmaakt. Zonder het woord in de mond te nemen is alles in een keer volstrekt duidelijk. Helder. Aansluitend vertelt Natasha mij dat Kolja twintig minuten terug een telefoontje uit Koudum had gekregen. Henneke had haar echtgenoot levenloos aangetroffen toen ze in het begin van de middag thuiskwam. Pa was ogenschijnlijk zachtjes uit zijn stoel gegleden uit en had onze wereld daarbij vaarwel gezegd.

Wacht even, hier moet ik over nadenken. De situatie is als volgt: mijn vader is dood in Koudum en er wacht een klas met kinderen op me. Besluiteloosheid op een verkeerd moment. Ik ga het lokaal binnen spreek de waarheid, dat lijkt me het beste, geef de leerlingen een taak, pak mijn spullen en meld me af. Ik kan dus toch een besluit nemen. Terwijl ik naar huis loop vraag ik me af hoe ik zo snel mogelijk naar Nederland kan reizen.

’s Nachts op het vliegveld, woensdag 7 oktober.

Pa je bent dood en dat kan niet, want ik had je eergisteren nog aan de lijn. Herinner je het je nog? Je klonk opgewekt en vertelde een anekdote over Jan Klevering, je vroegere baas bij Kipp en Zonen. Tijdens ons gesprek repte ik over het plan dat Kolja en ik hadden opgevat om je komende zomer te bezoeken. Ik bedoel maar, je wilde je kleinzoon graag weer eens zien. Daarbij hadden we een stilzwijgende afspraak, noem het een gentlemen’s agreement: iedere keer als ik beloofde je op te zoeken, bleef jij als tegenprestatie nog een jaartje leven. Ik snap dat het eeuwige evidenter is dan het tijdelijke, maar dat is zuiver theoretisch. Als zoon tast ik in het duister, je bent gestorven en voor als nog geloof ik dat ik dat niet geloof.

Peet, ik hoop dat het niet verwarrend is dat ik me in deze brief aan jou ook soms het woord tot mijn vader richt. Binnenkort stuur ik je het vervolg.

Groeten,

Rein