AVIR deel 3: de uitreiking

Met een tas overrijpe abrikozen zit ik op het muurtje voor het politiebureau. De zwarte Wolga komt aanrijden. Mijn bemiddelaar draait het raampje even open en rijdt met een slakkengangetje door, hij verdwijnt om de hoek. Na een minuut of twee begrijp ik dat hij niet naar mij toe komt. Ik loop langs het gebouw en zie dat hij zijn auto geparkeerd heeft, rustig zit hij een sigaretje te roken. Om bij de portier te komen moet ik door een flinke plas waden. We hebben afgesproken, omdat ik vandaag ik mijn felbegeerde verblijfsvergunning zal ontvangen.

Mijn bemiddelaar stapt uit en komt even later met twee flesjes bier terug. 'We moeten nog even wachten', zegt hij. De tas met abrikozen begint te lekken. Zou hij het gezien hebben? Ik voel me ongemakkelijk in zijn gezelschap en vraag me af hoe we de tijd in de auto samen moeten doorkomen. Hij is onkreukbaar en nergens bang voor, bedenk ik. Als de stilte te lang gaat duren, doe ik een poging en informeer naar zijn werk. Vroeger werkte hij bij de FSB, nu is hij het hoofd van de beveiliging in een ambtelijke organisatie. Ik vraag hem wat dat inhoudt. 'Er voor zorgen dat er geen informatie gestolen wordt of verkocht wordt. Tot nu toe is dat nog nooit gebeurd'.

Hij telefoneert even met iemand. 'Het is tijd', zegt hij mysterieus. Zie ik daar een geniepige glimlach verschijnen of is het pure inbeelding? We gaan het donkere, naar kattenpis stikkende, gebouw binnen. Met de klap slaat de deur achter ons dicht. We passeren de gehele wachtrij en lopen een kantoor binnen. Mijn documenten liggen al klaar. Ik moet alleen zelf een ontvangstverklaring opstellen en deze ondertekenen. 'Laat mij de tekst maar schrijven en daarna zet jij je handtekening eronder', stelt mijn bemiddelaar voor.

Het is nog niet over. Voor de officiële uitreiking moeten we naar AVIR. Alles blijkt voorgekookt te zijn, ook hier lopen we gewoon naar binnen. Ik geef mijn verblijfsvergunning af, zet twee keer een handtekening en krijg hem weer in mijn handen gestopt. Binnen een minuut staan we weer buiten.

Mijn bemiddelaar vraagt of hij me bij een treinstation kan afzetten. Ik knik. Op een kruispunt zet hij me af en zegt dat ik een kilometertje moet lopen of de bus moet nemen en verdwijnt. Ik heb geen haast en besluit te gaan wandelen. Na een minuut twintig vind ik een gesloten station. Ik volg het spoor verder en zie eindelijk het volgende station. Mijn wandelpad houdt abrupt op bij een zesbaans verkeersweg. Het station is zo dichtbij en toch kan ik er niet komen. De enige mogelijkheid is over de spoorbrug te lopen. Er is net een trein voorbij geraasd, dus ik waag het erop. Heelhuids kom ik aan de overkant. Er is geen trap bij het platvorm, ik klim over het hek en spring op het perron. Tijdens de klim heb ik de abrikozen werkelijk geplet. Negen maanden van spanning, angst en frustratie zijn achter de rug, maar ik voel geen blijdschap. Ik ben op en wil even helemaal niets meer.

pas