De held

Andrej en Galja zijn twee weken met vakantie in Egypte. Natasha en Kolja zijn al naar bed. Tegen middernacht loop ik door de tuin. Vanuit het struikgewas kijken twee blauw fluorescerende ogen mij hypnotiserend aan. Na enige tijd heb ik erg genoeg van en gooi een steentje in de richting van het beest.

Een minuut of tien later zie ik twee verdachte personen door de tuin van de buren sluipen. Ze bevinden zich bij de containers achter in de tuin. Ik besluit het eerst een tijdje aan te zien. Daarmee bedoel ik dat ik naar binnenschiet en Natasha wakker maak. 'Laat me rust', gaapt ze en slaapt weer verder. Ik sta er dus helemaal alleen voor. Ik vraag me af of ik de dieven met een bijl of een schep te lijf zal gaan. In mijn fantasie wist ik altijd precies wat ik zou moeten doen -schijnslag met links, met rechts volop het neusbeen treffend- maar nu ik werkelijk geconfronteerd word met criminelen ben ik plotsklaps minder besluitvaardig.

Dan schiet mij plotseling te binnen dat zij wel eens veel banger voor mij zouden kunnen zijn dan omgekeerd het geval is. Ik ben tenslotte in het voordeel, want mij hebben ze nog niet gezien. Ik zal dit varkentje verbaal wassen. Ik schraap mijn keel, maar er komt geen geluid uit. Wat zal ik eigenlijk roepen? Natasha heeft mij te weinig schuttingtaal geleerd, daar moet ik het morgen tijdens het ontbijt toch maar een keer met haar over hebben.

Inmiddels is me duidelijk geworden dat het om een man en een vrouw gaat, partners in crime, dubbel oppassen geblazen dus. Ik repeteer zachtjes: 'hé lummel, rot op uit die tuin en neem die vrouwtjeshond van je ook mee'. Dit klinkt alles behalve fraai moet ik toegeven, bovendien is het niet ondenkbaar dat ik hiermee enige agressie zou kunnen opwekken. Daarom pak ik het simpeler en doeltreffender aan en krijs veel te hard met een halverwege overslaande stem: 'wat mot dat in die tuin daar!'.

Beide onverlaten staan stokstijf, ze zijn zich werkelijk het lazarus geschrokken. Kip ik heb je. Na een wat mij betreft euforische stilte neemt de man het woord. 'Wilt u alstublieft niet zo hard schreeuwen, we zijn onze kat kwijt, hij is voor het eerst uit de stad en is van schrik onder een van de containers gekropen'. Om zijn klaagzang kracht bij te zetten begint de vrouw hevig met een pak kattenvoer te schudden. Hij mompelt nog dat ze bij de overbuurvrouw logeren.

Geschrokken loop ik terug naar de voortuin en begin in het struikgewas te zoeken naar een kat met schedelbasisfractuur ten gevolge van een achteloos geworpen kiezel. Tot mijn opluchting vind ik de glinsterende verpakking van een ijslolly. Kolja heeft z'n afval weer eens niet weggegooid.

De volgende morgen komt tante Lucia, onze overbuurvrouw, ons vertellen dat ze een paar datsjinki's, mensen die in de zomer een kamer in een datsja huren, in huis heeft. Ze hebben vier huiskatten, eentje is gek geworden toen hij gisteren voor het eerst buiten kwam.