De beveiligingsbeambte

Gisterenmiddag stond ik afwisselend transpirerend en koukleumend op het schoolplein op Kolja te wachten, hij moest eerst een half uurtje rennen met een paar klasgenootjes voordat hij klaar was om naar huis te gaan. Ondertussen onderhield ik me met de beveiligingsbeambte van de school. Elke dag knoopt hij een praatje met me aan, of zijn of mijn leven, of ik mijn vaderland mis, of er strenge winters in Nederland zijn.

Hij is een fiere kerel, getooid in een commandokostuum, een zwarte baret op het hoofd, donker haar, halfgrijze snor, getinte huid met talloze groeven in zijn gezicht van een zwaar leven. Als hij me aankijkt met zijn vlammende, jeugdige ogen is het alsof hij in mijn ziel kijkt en ik in de zijne.

Hij heeft een kamer in een gemeenschappelijke woning aan de Moskovskiprospekt. Was getrouwd, nu gescheiden, vader van drie, inmiddels volwassen, kinderen. Hij is een kozak, geboren en getogen aan de Zwarte Zee, dertig jaar geleden is hij vertrokken. Sinds zijn ouders overleden zijn, is hij er niet meer geweest. Misschien gaat hij volgende zomer zijn zuster opzoeken.

Al om acht uur 's ochtends staat hij als portier bij de deur, om de eerste kinderen op te vangen. Nadat om negen uur de lessen zijn begonnen, verricht hij reparaties in de school of veegt de sneeuw van het plein. Daarna gaat hij naar het hoofdgebouw dat tweehonderd meter verderop ligt om allerlei klusjes te doen. Rond twaalven zoekt hij weer zijn vertrouwde plek voor de dependance op. Om zeven uur 's avonds zit zijn werkdag er op, maandag tot en met zaterdag en soms ook zondag. Per kind betalen de ouders hem 20 roebel per maand voor zijn diensten. Voor een paar duizend roebel per maand werkt hij meer dan zestig uur per week. Niet alle ouders zien hem staan, maar de kinderen zijn dol hem.