Geur

We zijn net voorbij het dorpje Pionier. Ter hoogte van de Sovchoz worden de reukpapillen getrakteerd op een penetrante mestlucht. De eerlijke echte stank van het land. Goed zo, dit landbouwbedrijf vertoont weer volop activiteit. De Berkelse gierlucht, maar dan wat heviger, scherper en minder zoet.

De strontgeur wordt steeds indringender, terwijl we het bedrijf inmiddels ruimschoots gepasseerd zijn. De wagenzieke kat is opgehouden met miauwen en ligt eindelijk doodstil op mijn schoot. Voorzichtig til ik hem een stukje op en zie zes stuiter grote keutels tussen mijn benen liggen. Nog juist kruipen twee witte wormen weg. Zijn het spoelwormen, regenwormen, glimwormen of gewoon maden, vraag ik me verbaasd af. Het is eigenlijk best een smerig gezicht. Ik kan geen kant op, één enkele beweging en ik plet met mijn dijen de uitwerpselen op de bekleding. Kalm licht ik Misha in over de drukfout van onze Bosja. Hij stopt de wagen in de berm, opent mijn portier en reikt me een paar zakdoekjes aan. Als ik me eenmaal uit de netelige toestand bevrijd heb, verlaat ik de auto en loop naar een stinkslootje. Ik was mijn handen in het zwarte water en houd er de illusie aan over dat ze brandschoon geboend zijn.