Onafhankelijkheid

Zodra we de marsroute taxi instappen zegt Kolja tegen me dat ik niet tegen de chauffeur mag zeggen wanneer we eruit willen. Dat wil hij namelijk zelf zeggen. Bang dat ik toch mijn mond opendoe roept Kolja al twee haltes van tevoren dat we er bij huis 9 uitmoeten. Als we uitstappen bedankt hij de taxichauffeur, die dat overduidelijk leuk vindt, voor de rit.

Nadat we uitgestapt zijn, komt Kolja met het volgende voorstel op de proppen: hij rent zo hard als die kan van de bushalte naar huis, terwijl ik rustig met zijn rugzak achter hem aanloop. Als ik thuis kom zal hij de deur voor mij opendoen. Voor ik een passend antwoord heb kunnen verzinnen sprint hij al bij mij vandaan. Handig springt hij over de plassen en zonder uit te glijden verdwijnt hij uit mijn gezichtsveld.

Plots voel ik een korte maar vrij heftige steek, zo zal het straks zijn wanneer hij groot genoeg is en me niet meer nodig heeft. Een tikje mismoedig sjok ik over de gladde afgebrokkelde stoep naar huis en bedenk dan dat ik, toen ik vijf was, al elke dag alleen naar de kleuterschool liep. Maar ja, dat was Berkel eind zestiger jaren, waar niemand zijn achterdeur op slot draaide. De 'fossiele' gedachten van een dorpsjongen in een wereldstad.

Het is gewoon het grijze herfstweer - de sneeuw is gesmolten, de zompige modder kleeft aan je zolen - die mijn stemming veroorzaakt, houd ik me zelf voor. Kolja doet de voordeur open, hij heeft zijn schooluniform al voor zijn trainingspak ingeruild en roept, 'kom we gaan ballonballen'.