De witte overval

' s Maandagsochtend om zeven uur wrijf ik mijn ogen uit en hol naar de keuken om het raam te sluiten. Ik glijd bijna uit in een flinke plas voor de oven. Als ik het raam dichtduw zie ik een hoopje sneeuw in de vensterbank liggen. Op straat ligt een pak sneeuw met een dikte van zo'n twintig centimeter. Gisteren vroor het al een paar graden, maar de grond was kaal en hard. Afgelopen nacht is de wereld veranderd in een mooie maar onbegaanbare witte vlakte. 24 November, drie weken later dan vorig jaar, is de winter ingetreden.

Na het ontbijt, in het half donker, strompelen Kolja en ik naar de bushalte. De sneeuw is mul als duinzand en na iedere stap zak je tot en met je enkels in de sneeuw weg. Automobilisten graven de wielen van hun auto's uit. De alcoholisten, die gewoonlijk 's ochtends vroeg al bij de winkeltjes rondhangen zijn afwezig.

Bij de bushalte staan er in plaats van tien zeker zestig mensen te wachten. Stapvoets tuft het verkeer voorbij. De commerciële bus, die als eerste de hoek omrijdt, is stampvol. Gelukkig komt een paar minuten later een marsroute taxi voorbij. Er zijn geen zitplaatsen meer, maar omdat we geen zin hebben om nog langer te blauwbekken stappen we in, een aardige dame neemt Kolja op schoot. Op de vloer van het taxibusje ligt een mengsel van ijs en modder.

Zelfs op de Moskovski Prospekt, een van brede stadsracebanen, wordt niet harder dan dertig, veertig kilometer gereden. Als we bij metrostation Moskovskaja uitgestapt zijn, zien we dat een krantenverkoper met een dik pak kranten op de bovenste trede van de trap uitglijdt en ongewild de afdaling naar beneden inzet. Een paar voorbijgangers trekken hem overeind en zetten hem weer op zijn stekje.

Kolja en ik ploeteren over de Altajskistraat richting school. Vijf voor negen bereiken we het twee hoge gebouwtje. De wachtpost heeft al een paadje van het hek naar de ingang sneeuwvrij gemaakt. Hij heeft een rood hoofd van het scheppen. Vanochtend is hij om vijf uur opgestaan om de sneeuw op het plein van het hoofdgebouw te ruimen. 's Winters zet hij de wekker altijd zo vroeg, als het sneeuwt staat hij op, anders gaat hij weer terug naar bed om nog een tijdje verder te slapen.

Op de terugweg loop ik, zorgvuldig de voetstappen van een voorganger kiezend, binnendoor naar de Moskovski Prospekt. De ijzige wind waait dwars door mijn Western Union petje, dat ik achterste voren draag zodat het embleem niet zichtbaar is, heen. Ik kan alleen door mijn mond ademen, uit mijn linkerneusgat druppelt waterig snot, de nasleep van mijn donderdag opgelopen verkoudheid. Onder mijn ogen gloeien twee halve cirkels en ik heb het gevoel dat er twee ijzeren pennen in mijn kin zitten. Toch is de kou allerminst onaangenaam, ik vertrouw er op dat het ontwaakte en op volle toeren werkende lichaam er voor zorgt ik thuiskom.

Vijf voor halftien trek ik mijn zware winterjas uit, ik heb tien minuten langer over het tochtje gedaan dan onder normale omstandigheden. Ik kijk uit het raam. Een kraai pikt twee maal in de staart van een zwerfhond, die een kliekje probeert te verorberen. Alsof hij wil zeggen, 'geef mij ook een beetje'.