Het toilet

Het toilet is een houten gebouwtje dat meestal ver weg van het woonhuis staat. Ondanks het feit dat het toilet alles behalve hermetisch dicht is, ruikt het er bepaald niet fris. Onder het gebouw is een diepe kuil gegraven. Najaar 2001 staat de drek echter bijna tot aan de balken van het gebouwtje.

Natasha laat me in de schuur een speciaal voorwerp zien, het is een 2 meter lange stok waar aan het uiteinde een kleine zinken emmer vastgemaakt is. Hiermee moet het toilet uiteraard leeggeschept worden. De inhoud moet ik in een 50 liter ton deponeren, die een meter of vijf verderop staat. Daarna er droge bladeren overheen leggen en tot volgend voorjaar laten rotten. Op die manier krijg je volgens overbuurvrouw tante Lucia de beste mest. 'Twee emmers water en een beetje compost, de planten zijn er dol op', vertelt ze enthousiast.

Ik trek de oudste kleren aan die ik kan vinden en ga aan de slag. Hoewel het zwaar werk is heb ik de eerste laag smurrie vrij snel naar boven getild. Helaas niet zonder op mijn schoenen, broek en handen te druppelen. De stank is nu werkelijk overweldigend geworden, het is weliswaar niet zo erg dat je ervan van je stokje gaat, maar zonder enige bewustzijnsvernauwing is het niet vol te houden. In mijn hoofd dwarrelen allerlei filosofische gedachten rond in de trant van 'als ik mezelf als norm neem, valt er van de rest van de mensheid ook niet veel te verwachten.'

Na het drijfzand wordt het een stuk lastiger, de mest van enkele generaties is instant geworden. Door de emmer een beetje schuin te houden kan ik steeds een laagje losschrapen, gelijk een mesje waarmee je over gekoelde roomboter strijkt. Af en toe gooi ik een emmer water in het toilet. Zo werk ik twee uur verder, totdat er weer een aardige kuil is. Ik trek mijn kleren uit en was me met ijskoud water in de douche. Daarna trek ik schoon goed aan, maar de geur blijft me achtervolgen.